Het station
Hij kijkt haar aan, ze krijgt er een ongemakkelijk gevoel bij.Maar de dag erna weet ze dat hij mensen aankijkt, zonder ze te zien. De zwarte blik in zijn ogen zijn bestemd voor iets of iemand, voorbij hen.
Het is halfzes in de ochtend, als ze het station Keleti nadert. Een groot modern gebouw van glas en staal, het belangrijkste station van Boedapest naar het Westen.Sinds ze haar rijbewijs is kwijtgeraakt wegens alcoholgebruik, moet ze zich twee jaar lang op een andere manier verplaatsen.Op het station is het druk. Mensen haasten zich over de perrons naar hun werk of opleiding. Binnen hangt de geur van zware sigaretten.Ze koopt een kleine espresso en een krant en loopt naar perron 1.Gelukkig dat ze weer eerste klas hebben in de trein sinds de val van het communistisch regime. Nu heeft ze tenminste een zitplaats! Terwijl ze zich installeert aan het raam, bekijkt ze de vele vluchtelingen die zich al enkele dagen op en voor het station hebben verzameld, in de hoop op een reis naar Duitsland. Wachtend op de trein, die slechts éénmaal per dag rijdt.De krant kopt vandaag weer met: ‘Dit kan zo niet langer!’.Ze is het er mee eens. Elke keer als ze het station nadert, houdt ze haar adem in en klemt ze haar tas tegen zich aan. Ze zijn dit niet gewend. Zoveel mensen die ook nog eens in een taal praten die niemand verstaat.
Als de trein zich langzaam in beweging zet, ziet ze hem.Op dezelfde plek als de afgelopen dagen: naast de kiosk, in het lichte duister van een kleine inham. Dezelfde kleren, dezelfde blik in zijn ogen.Zo kon Wilmos ook kijken toen hij nog klein was, verwijtend naar haar als hij was gevallen. Of boos in zijn pubertijd, als ze zijn kamer had opgeruimd.Snel neemt ze een slok koffie en klapt haar laptop open om haar onrust tegen te gaan.Ze wil de vergadering van straks nog voorbereiden. Er worden besluiten genomen over haar plan voor een ingrijpende bezuiniging, het hele bestuur zal weer aanwezig zijn.
Op de terugweg rijdt ze met Feri, de executive manager, mee. Terwijl de Audi over de weg glijdt, zegt Feri: ‘Je had de juiste argumenten, dat wisten zij.’Ze knikt. ‘We kunnen beginnen: P&O informeren, personeelsbijeenkomst uitroepen, mensen benaderen voor de brainstormsessies’.‘Het wordt een druk najaar’, beaamt hij. Ze legt even haar hoofd tegen de rugleuning en masseert haar nek.Thuisgekomen schenkt ze zich een koel glas Chardonnay in.Ze loopt richting de slaapkamer, langs de dichte deur, en schopt haar schoenen met hoge hakken uit.
.
.
De kleren belanden op de stoel en ze trekt haar ochtendjas aan, waarin ze helemaal kan verdwijnen. Terug in de huiskamer zet ze de tv en haar laptop aan. De hoofdpijn gaat niet over, ze neemt aspirine in. Het is bijna weekend.De zaterdag is heilig voor haar: uitslapen, koffie en krant in bed, geen telefoon opnemen. Alleen zo nu en dan een blik op haar iPad. En daarna het moment dat ze zijn kamer ingaat.
Op de lage tafel ligt de bladmuziek die hij nog speelde, voordat hij naar Japan ging voor stage. Dat is inmiddels drie jaar geleden.Enige tijd geleden stuurde hij nog een ‘app: ‘Ik heb het naar mijn zin en blijf voorlopig in Japan. Je kunt mijn kamer wel leeghalen, hoor’. Natuurlijk zou ze dat niet doen, had ze onmiddellijk teruggeschreven. Hij had er niet meer op gereageerd.Toen hij nog klein was, had hij vaak gezegd dat hij met z’n moeder zou trouwen. Hun hechte band had menige vriendin jaloers gemaakt. Maar dat was vroeger.
Ze pakt de trui op die over zijn bureaustoel hangt, zijn geur is nog maar nauwelijks aanwezig. Resoluut loopt ze naar de keuken en haalt een grote boodschappentas.Ze opent zijn klerenkast en pakt een paar truien, wat overhemden en een warme jas. Snel stopt ze alles in de tas, ritst hem dicht en zet het bij de voordeur.
Extra vroeg vertrekt ze de volgende dag van huis.Op het station is er nauwelijks iets aan de situatie veranderd, behalve dat het nu regent en iedereen vanaf het grote buitenplein naar binnen is gegaan. De half-overdekte perrons zijn inmiddels vol gelopen met vluchtelingen, een gevaarlijke situatie. Ze heeft nog twintig minuten, voordat haar trein vertrekt.
De tas is zwaar, het plastic handvat snijdt in haar huid, ze wisselt vaak van hand.Ze loopt langs de krantenkiosk. In de nis ziet ze hem zitten, roerloos, zonder contact met anderen. Terwijl ze toch bijna boven op elkaar zitten door de drukte.En dan staat ze voor hem. Zijn ogen zijn van dichtbij nog intenser, zijn kleren vuiler dan ze had gedacht.Ze zet de tas voor hem neer. Hij beweegt niet. Ze probeert nog snel zijn blik te vangen en duidt met haar handen dat het voor hem is.Snel loopt ze terug naar haar trein, kijkt nog even om. Hij heeft de tas naar zich toegehaald en open gemaakt.
In de trein realiseert ze zich dat ze vergeten is om espresso te kopen.
Nog voordat de trein rijdt, kijkt ze naar buiten.
Hij kijkt haar aan.
’s Avonds gaat de telefoon: ‘Dag mam’.
Esther Tóth