De ramp.

In zes afleveringen was het allemaal gebeurd. Waren de dijken doorgebroken, was zowat half Nederland overstroomd, waren er duizenden en duizenden mensen verdronken en ook een aantal  waren gered en hadden het overleefd. En dat allemaal door die ene grote superstorm die, zo hadden de geleerden voorspeld, slechts één keer in de tienduizend jaar kon komen. In de tv-serie was ie gekomen, die storm, en niemand bleek er op voorbereid.  Niet de gewone man en niet de minister-president die toch ook een gewone man bleek te zijn. Hij had, net als zo velen, niet naar zijn onderbuikgevoel geluisterd en daardoor de bevolking niet geëvacueerd. Met desastreuze gevolgen.

Ik heb alle afleveringen gezien en zoals altijd na een film met ruige natuurverschijnselen kon ik nadien de sfeer maar moeilijk van me afzetten. Steeds waande ik me nog in de storm, of in een propvol rubber bootje op een grote waterplas. Eigenlijk was ik dan verbaasd dat het buiten gewoon windstil was en dat ik lekker warm bij de houtkachel zat.

In de tv- recensies werd de serie natuurlijk besproken en soms gekwalificeerd als bangmakerij. Nou ja, hoezo bangmakerij. Slechts één keer in de tienduizend jaar, dat kon nog heel lang duren maar het kon  ook morgen zijn.

Toeval of niet, de kranten konden  in die zelfde periode melden dat  alle zwakke plekken in de dijken en duinen  waren verstevigd en dat ze zo’n storm met verve konden weerstaan. En er zou een waterveiligheidsplan  in de maak zijn.

Met mijn kinderen had ik om de serie gelachen. Want hoewel er best goed werd geacteerd waren er toch wel wat scènes slordig uitgewerkt  wat de geloofwaardigheid niet ten goede kwam.  Grinnikend ondervroeg ik hun toch even:  hebben  jullie wel een noodpakket in huis? Water, eten, transistor radio met reserve batterijen en brokjes voor de poes?

Op internet had ik nadien een interessante website gevonden waarin uitgebreid werd verteld wat mensen in Nederland wel en niet moesten doen als er toch iets mis mocht gaan. Op een kaart van het land kon je precies zien welke gebieden onder zouden lopen en met nuances van blauw werd de voorspelde diepte van het water aan gegeven. Door  mijn postcode in te toetsen kon ik precies zien hoe ik er zelf voor stond. En wat bleek was dat ik, zoals ik altijd al vermoed had, droge voeten zou houden. IK zou zelfs niet naar de bovenverdieping  hoeven vluchten. Rondom de wierde waarop ik woond zag het er beroerder uit. En dat was eigenlijk al heel dicht bij. Een paar huizen verder op maar lager op de wierde zouden al behoorlijk nat worden.

Ik zocht ook naar de woonplaatsen van mijn kinderen. Die in Hornhuizen konden op de bovenverdieping overleven doordat ze op een kwelderwal woonden. En in de kinderen in Moordrecht, zuid-holland,  woonden boven  op de dijk, die vreemd genoeg Uiterwaard heet, heel veilig. Nou ja, wat heet veilig.

Een straat verder op, onder aan de dijk is de diepste polder van Nederland. Deze polder was in de stormvloed van  negentienhonderd drieënvijftig op miraculeuze wijze gespaard gebleven doordat iemand zijn schip in een beginnend gat in de had gelegd. Een prachtig verhaal  over een redder die veel indruk op me heeft gemaakt. Als ik op die dijk sta kijk ik wel eens uit over die polder en probeer ik me voor te stellen hoe hoog het water zou kunnen komen en dat is heel hoog.  Mijn voeten bevinden zich  hoger dan de dakrand van de huizen die twee verdiepingen hoog zijn.

Gek zijn we eigenlijk,  wij Nederlanders die zo nodig hier willen wonen en altijd maar weer met water en zand aan het spelen zijn.  In negentien drieënvijftig speelden we, als kinderen  in een bijna droge sloot “watersnoodrampje “ . Over de hele wereld  zijn we beroemd  geworden:  de dijkenbouwers uit Nederland. Een goed lopend exportproduct is het geworden.

Ik surfte terug naar mijn eigen woonplekje op de wierde van Warfhuizen. Sloot de computer af en besloot naar bed te gaan.

Die computer zou niet meer van pas komen als het water kwam want alle stroom zou uitvallen. Daar had je het al, ik riep al jaren dat de mensen veel te afhankelijk waren geworden van elektriciteit. Daarom wilde ik dan ook geen pellet kachel aanschaffen en natuurlijk ook omdat ik graag een vuurtje stookte.  Even gingen mijn gedachten naar mijn houthok. Hoe lang zou ik er meer vooruit kunnen? Gekheid natuurlijk. Eén keer in de tienduizend jaar was toch zeker morgen niet en ook niet volgend jaar. Ik poetste mijn tanden en kroop onder de warme wol. Ik voelde nog even met mijn tong over mijn gebit, dat schoon en fris aanvoelde. Maar als er niet genoeg water is na zo’n ramp dan kun je tandenpoetsen natuurlijk wel vergeten.  In bed liggend keek ik  eens om me heen: hoeveel mensen kon ik in mijn huis bergen als het nodig mocht zijn?  Onzin natuurlijk, eens in de tienduizend…… Zoals altijd had ik nog net tijd genoeg om het lampje uit te doen voor ik in slaap viel.

Het werd een rusteloze nacht : korte stukjes diepe slaap wisselden zich af met heftige emoties in dromen. De volgende ochtend kon ik me echter geen enkele scene herinneren. Maar een  onprettig gevoel had me wakker  gemaakt. Ik keek op de elektrische wekker: “gelukkig, die deed het nog”. Vervolgens liep ik naar de badkamer: de kraan liep nog en de wc spoelde nog gewoon door.

Ik schrok: waar was ik mee bezig? Wat deed ik vreemd. Met een ruk draaide ik mijn hoofd naar het dakraam  en ik keek over de landerijen in de verte en laag onder aan de wierde, waarop ik woonde. Ik zag zwarte klei en groene wintertarwe  gescheiden door een rietkraag en bomen in de verte. Een vreemd  angstig gevoel bekroop me, had ik iets anders verwacht?

Maar wat dan?  Ja water, heel veel en heel diep water. Dat had ik gedroomd. Die ene keer in de tienduizend jaar was de afgelopen nacht geweest en ik had mensen gered en het overleefd. Wat was ik bang geweest.

Els

adminDe ramp