Gezag.
“Hij doet het, we hebben hem aan de praat”, schreeuwde mijn vriend opgetogen. Zijn enthousiasme was terecht. We waren nu een week aan het sleutelen aan de oude brommer. Er was al zo’n band met het vehikel ontstaan dat mijn vriend hem aansprak alsof hij bij onze vriendenkring hoorde.
Ik had de brommer gekregen van mijn schoonzus. Voor haar was het tijd om de overstap te maken van brommer naar Lelijke Eend. Voor mij de kans om door te groeien van fiets naar brommer.
Na een week prutsen had ik wel zoiets van “ze weet wel wat ze weggeeft”. Het model was niet het probleem; hij zag er voor een damesbrommer wel stoer uit: een zwaar donkerblauw frame, groot stuur, dito zadel. Alleen de motor vertoonde hardnekkig kuren, alsof hij nog zwaar beledigd was over het feit dat hij aan de kant was gezet voor een Eend.
We hadden een paar liter benzine van mijn vader gekregen. Dat moet een prima investering zijn geweest. Twee jongens van twaalf, die zich een week van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat vermaakten voor een paar gulden benzinegeld. Het was ook een leerzame week. We leerden het hart van de brommer kennen; vette bougies, lekke carburateurs, mengsmering, het brommerjargon maakten we ons eigen.
En nu deed hij het. Ik kon mijn vriend nauwelijks meer onderscheiden, omdat een blauwe rookwolk de schuur vulde. Misschien hadden we nog een foutje gemaakt in de mengverhouding tussen benzine en olie, maar dat waren details. We gingen naar buiten en monter reden we de eerste rondjes op het erf.
“We moeten een stukje op de weg rijden, dan kunnen we harder!”, kondigde mijn vriend aan. Het ene moment uitgelaten, omdat hij “het deed”, nu al weer verder willen. Het was duidelijk dat de pubertijd op het punt stond door te breken: wij
wij hadden ruimte nodig, het eigen erf was te benauwd.
Een paar honderd meter verderop was een onverhard weggetje. We duwden de brommer erheen. Vroeger reden er hier treinen; het pad was daarom kaarsrecht. Beurtelings reden we een stukje. Ik vond het een sensatie. Wat een snelheid! Als ik door een kuil reed, voelde ik de voorvork inveren en als ik de kuil uitkwam was het alsof ik gelanceerd werd, wat een aangenaam gevoel in mijn buik gaf.
“We moeten naar huis om te eten, we zijn al te laat”, waarschuwde mijn vriend ongerust. Hij had gelijk. De wijde wereld verkennen was prima, maar wel thuis eten. “Stap maar achterop, moedigde ik hem zo nonchalant mogelijk aan: “dan rijden we dat stukje wel naar huis”.
Halverwege, na 100 meter, werden we ingehaald door een auto, die voor ons stopte. Ik remde en had daar al mijn aandacht bij nodig, zodat ik pas op het moment dat ik stil stond zag dat het een politieauto was. Twee agenten stapten uit, van personeelstekort was nog geen sprake. “Wat mot dat, zijn jullie al zestien, is die brommer verzekerd?”, vroeg de een op barse toon. De ander pakte dreigend de brommer vast.
Ik voelde een niet te stuiten paniek opkomen, mijn hartslag versnelde, het klamme zweet brak uit: niet mijn brommer afpakken, niet mij oppakken, geen bekeuring!
Na nog wat vermanende woorden, werden we met een waarschuwing vrijgelaten, met brommer.
Terwijl de agenten instapten, voelde ik iets warms langs mijn been lopen. De terugval van aanstormende puber naar kleine jongen had zich pijlsnel voltrokken. De agenten reden vrolijk lachend weg, wat mijn gevoel van ontreddering nog verhevigde.
Epco